Door: Gonny Livestroo.
Daar staan ze dan, de 2 Joodse vrouwen – 70 jaar na afloop van de Tweede Wereldoorlog – bij het graf van Jacqueline Kuyck en Antoinette Verkerk op de begraafplaats in Garderen. Dankzij de ongelofelijke moed van Kuyck en Verkerk, die ervoor zorgden dat zij en nog 11 andere Joodse kinderen konden onderduiken in hun kindertehuis in Garderen, konden zij na de oorlog verder met hun leven en een gezin stichten.
De twee Joodse vrouwen, Dorothea Clara Adelaar (’40) en Sientje Broer-van Bever (’38) staan niet alleen bij het graf. Kuyck’s geadopteerde dochter Els Hageman-Kuyck (’28) en diens zoon Piet Hageman zijn ook aanwezig. Deze laatste heeft er voor gezorgd dat Sientje en haar echtgenoot en Dorothea met kinderen en kleinkinderen hier bijeengekomen zijn. Sientje, wonende in Apeldoorn, heeft het graf al vaker bezocht. Voor Dorothea is het de eerste keer. De dag voor de samenkomst op de begraafplaats is zij uit Israël gekomen met haar familie. Al vanaf 1958 woont zij daar. Hoewel vooral Dorothea’s familie erg heeft aangedrongen op een bezoek aan Garderen, was dat niet de reden voor hun komst naar Nederland. Twee dagen na de bijeenkomst op de begraafplaats was er namelijk een Stolpersteine-ceremonie voor Dorothea’s ouders en grootouders die vanuit Zwolle zijn gedeporteerd. De Stolpersteine zijn een initiatief van de Duitse kunstenaar Gunter Demnig. Het zijn gedenktekens in de vorm van een steen met daarop een messing plaatje, die in het trottoir worden gemetseld voor de huizen waaruit in de Tweede Wereldoorlog Joden werden weggevoerd naar de vernietigingskampen. Op deze messing plaatjes staan de naam, geboorte- en sterfdatum van de slachtoffers van de Holocaust.
Sientje, Dorothea en ook haar zusje Clara Catharina werden aan het begin van de oorlog op tijd door het verzet ondergebracht in Huize De Heidebloem in Garderen. Niet lang voor hun komst moesten Kuyck en Verkerk kindertehuis De Lichthoeve in Santpoort, dat zij samen als voormalig verpleegkundigen hadden opgezet, noodgedwongen verlaten. Een hen vijandig gezinde NSB -er had de Duitsers daartoe weten over te halen. Er waren al wel plannen om te verhuizen, maar niet zo plotsklaps. Het kindertehuis in Santpoort werd te klein en Kuyck, die een groot deel van haar jeugd op de Veluwe had doorgebracht, koos voor Garderen. Daarbij telde mee dat zij daar al een klein houten zomerhuisje bezaten, genaamd Zonneland. Al voor de oorlog was er in Garderen, met financiële ondersteuning van donateurs, een stuk land aangekocht voor de bouw van een nieuw en groter tehuis. Door de gedwongen sluiting besloten de 2 vrouwen dan maar eerder naar Garderen te vertrekken. Door de dreigende bombardementen op de nabijgelegen Hoogovens werden de meeste kinderen in gezinnen buiten de gevarenzone geplaatst. Een deel ging mee naar de Veluwe, waar zij werden ondergebracht in 2 huizen: De Heidebloem aan de Hoge Steeg en Heidevreugd aan de Putterweg in Garderen. Ook in deze 2 huizen werd het uiterst kindvriendelijke beleid van de 2 vrouwen voortgezet. Zelf trokken zij in het zomerhuisje, samen met Kuyck’s dochter. Al snel na hun komst werd hen door het verzet gevraagd Joodse baby’s en kinderen op te nemen. Er werd gezorgd voor vervalste papieren, waarop echte Hollandse namen prijkten om de Duitsers om de tuin te leiden. In totaal werden op deze wijze 13 kinderen gered van deportatie.
Sien kan zich nog goed herinneren dat zij door een meneer bij haar kleuterschool opgehaald werd en naar De Heidebloem werd gebracht. Een ‘oom’ werd haar verteld. Pas vele jaren later heeft zij te horen gekregen, wat er voorafgaand aan haar vertrek, is voorgevallen. Sien’s vader, die bakker was, werd al in het begin van de oorlog naar Duitsland gedeporteerd. Bij de Hollandia fabriek, waar haar moeder werkte, werd kort daarna een inval gedaan door de Duitsers. Zij sommeerden het personeel zich in 2 groepen te op te stellen. Een groep met Joodse en een met niet-Joodse mensen. Omdat Sien ‘s moeder er niet Joods uitzag, raadden haar collega’s haar aan bij de niet-Joodse groep te gaan staan om deportatie te voorkomen. Sien ‘s moeder hoopte echter vurig met haar echtgenoot herenigd te worden en koos voor de Joodse groep.
Naast de verzorging van de kinderen, zorgden het drietal op Zonneland ook nog voor een lange reeks onderduikers in het hol onder de grond achter het zomerhuis. Ook werd hier op de heide munitie, wapens en zelfs dynamiet verborgen. Natuurlijk kregen de vrouwen hulp van mensen uit de omgeving. Er werd geholpen met de verzorging van de kinderen, zo’n 30 in totaal, en ook werden er regelmatig voedselbonnen gebracht om alle extra monden te kunnen voeden. Hoewel een tijd waarin alle betrokkenen bang waren voor verraad, hadden de kinderen, gelukkig maar, geen enkel besef van het gevaar dat hen boven het hoofd hing. Dat blijkt wel uit het verhaal van Sien als het gezelschap ruim 70 jaar later, op uitnodiging van de huidige bewoners, de familie Van Lagen, De Heidebloem bezoekt. Voor het huis is er geen enkele herkenning bij de 2 vrouwen. Pas achter het huis komen de verhalen los en dan vooral van Sien die zich nog veel kan herinneren uit die tijd. Dorothea is gesloten als een oester. Vriendelijk, dat zeer zeker, maar praten over het verleden wil zij bijna niet. Sien: “Achter het huis was een klein bos waarin een groep Duitsers bivakkeerden in een grote tent. In de tuin van De Heidebloem was een hekje en ik maakte dat weleens open en liep dan het bos in. Telkens werd ik door de Duitsers teruggestuurd. De derde keer liep er een Duitser met mij mee en zei tegen de verzorgster dat ik de volgende keer doodgeschoten zou worden!”. Sien had het geluk blond te zijn. De Duitsers hadden geen flauw benul van het feit dat er vlak voor hun neus 13 Joodse kindertjes speelden. Eén was zelfs als baby door zuster Kuyck, de toen gebruikelijke aanspreekvorm, meegesmokkeld uit een ziekenhuis in Haarlem.
In oktober 1944 kregen de vrouwen van de politie te horen dat hun illegale activiteiten op Zonneland bekend waren bij de Duitsers. De volwassen onderduikers vertrokken inderhaast. De 3 vrouwen bleven. Zij wilden niet dat de Duitsers in het kindertehuis naar hen zouden gaan zoeken en dan de Joodse kindjes zouden vinden. Omdat de Duitsers, terecht, vermoedden dat Jacqueline Kuyck veel wist over het verzet, werd Zonneland door hen in brand gestoken en werd Kuyck naar de Willem III kazerne in Apeldoorn gebracht. Daar werd zij regelmatig verhoord, maar liet niets los. Na een paar maanden werd zij naar Kamp Westerbork getransporteerd waar zij vele ontberingen moest doorstaan. Op weg naar de gevangenis in Leeuwarden met zo’n 100 vrouwen werden zij op 16 april 1944 plotsklaps door de Duitse commandant vrijgelaten en keerde Kuyck terug naar Garderen.
Na de oorlog vertrokken de Joodse kinderen uit Garderen. Hun echte namen waren bij (Joodse) artsen in Nederland bekend. Zij keerden terug naar hun familie, zoals Sien die bij een tante terechtkwam of, als er geen familie meer was, in een pleeg- of adoptiegezin werden geplaatst. Dat verliep destijds wel een beetje vreemd vertelt Dorothea. Dorothea: “Wil je nieuwe ouders? werd mij toen gevraagd. Ons werd helemaal niets verteld! Je moest dan blijkbaar zelf maar begrijpen dat je ouders niet meer leefden”. Dorothea en haar zusje Clara werden overigens geplaatst bij een Joods echtpaar in Driebergen.
De grootste vraag die de nakomelingen van Dorothea zich vooral stellen, vertelden zij tijdens hun bezoek aan Garderen, is het waarom. Waarom hebben deze 2 vrouwen, die later een nieuwe Lichthoeve in Garderen lieten bouwen, hun leven voor de Joodse kinderen in de waagschaal gesteld? Een antwoord op deze vraag kan niemand meer geven. Wel staat vast dat hun rotsvaste christelijke geloof hen daarbij gesteund heeft. Dorothea’s zoon geeft aan te beseffen dat zij er zonder de 2 vrouwen waarschijnlijk helemaal niet geweest zouden zijn. Als dank hebben de door Piet Hageman opgespoorde ‘kinderen’ er een paar jaar geleden voor gezorgd dat de zusters postuum de hoogste onderscheiding is toegekend door de staat Israël: de Yad Vashem.